Bert

12 juli 2020 0 Door W. Koskamp

In de zeventiger jaren hadden de maatschappelijke centrums een goede inkomstenbron van de verkochte kleding en het was een ideale arbeidstherapie voor de mensen die opgenomen waren in zo’n centrum. Je had kledingsorteerders, mensen die kleding uitzoeken voor de kledingwinkel; mensen die kleding in poetslappen versneden (dik, dun, wit); iemand die zorgde dat de kleding met een steekwagen overal werd geplaatst; schoenen, overhemden, bont en plastic sorteerders; er werd kleding geperst in balen enzovoort. En er waren mannen die met de wagen kleding mochten ophalen.

Het mocht later niet meer van de overheid. Toen mochten ze houten speelgoed maken of fietsen repareren (daar kreeg je de plaatselijke fietsenmakers door in je nek). De houten bankjes en dergelijke werden later gemaakt in de gevangenis. Sindsdien is het altijd een zoektocht geworden naar zinvol werk en ik denk dat de kledingproductie wel een van de beste vormen is en was. Ik zie weer een kentering in dit werk naar het oude in een nieuw jasje. Het geld werd gebruikt voor de recreatiepot van de bewoners en nu moet je zoeken naar geld. Toen was het er gewoon. Er werd geld apart gelegd voor nieuwe korpsgebouwen en heel veel van onze huidige gebouwen staan er, dankzij mensen zoals Bert.

Bert had gevoel voor de zaak en hij haalde met veel plezier kleding op. Hij wist altijd met een volle wagen terug te komen (Hanomag 1500 gewicht en 2000 kilo lading; later werd het Mercedes). De werkmethode ging als volgt. Ze zetten briefjes uit en later werden zakken uitgedeeld. Na het eten ging je alles ophalen, wat je de dag ervoor had uitgezet. Het was stevig aanpoten, want je moest soms een flink eindje rijden om in je wijk te zijn en dat betekende ook dat je rekening moest houden met de tijd van terugrijden. Te vol laden was geen optie, want dan ging de auto door de veren en dan kon je sommige bruggen niet over, want dan bleef je hangen. Ik heb zelf wel eens een auto moeten legen midden op de Moerdijkbrug in de spits, want de auto was blijven hangen. Zo stom was Bert nooit, want hij wist precies hoe ver hij kon gaan.

Bert had bijrijders en hij kreeg meestal kleurrijke figuren mee die andere chauffeurs liever niet hadden. Mensen die onrustig waren en zomaar de weg overstaken, mensen die ’s maandags flinke katers hadden, mensen die door het dorp liepen met hun duim in mond en zo de zakken in de bus deden of ophaalden. Kortom, hij had veel tact nodig en dat viel lang niet mee. Het moest wel heel erg zijn, voordat Bert een bijrijder weg wilde sturen. Dankzij deze mensen zitten sommige mensen in hun korpsen in hun mooie gebouwen.

’s Winters was het echt bikkelen, maar Bert ging altijd en zijn sterk verantwoordelijkheidsgevoel maakte ook dat hij extra liep. ’s Avonds ging hij samen met zijn vrouw kleding ophalen bij de omliggende korpsen, dan hoefde dat niet overdag. Dat was wel een heel karwei, want niet overal lag het voor het oprapen of hadden ze hulp. Toch deden ze het en ze vonden het prachtig om te doen.

Dit verhaal is een ode aan die stille krachten die op een of andere manier de financiĆ«n bijeen hebben gebracht en daardoor het voor mij als officier gemakkelijker hebben gemaakt. Ze zullen er nog wel zijn, maar Bert was in zijn soort uniek, want je zal maar ’s winters met mensen met een rugzakje kleding ophalen op een dijk (spiegelglad) en de volgende dag opnieuw. Het Leger des Heils bestaat nog steeds uit eenvoudige mensen die simpelweg hun best doen.

Deel deze pagina