Tram
In twee steden heb ik gewerkt: in Amsterdam en in Den Haag. En daar beleef je in de tram van alles. Ik begin met Amsterdam.
Ik reisde van Amstelveen naar de Zeeburgerdijk in Amsterdam-Oost en ik ging heel erg vroeg. Ik stapte van de sneltram over naar lijn 14. Het was daar een enorm gepraat en dat op de vroege ochtend. Er zaten in die tram allemaal Nederlanders met een Marokkaanse achtergrond met lege tassen. Ze stapten allemaal bij de Dappermarkt uit, want daar konden ze de beste groenten en fruit kopen. Ik hoorde dat deze mannen allemaal in de nacht aan het schoonmaken waren en dat ze voordat ze naar huis gingen zo rond zeven uur de markt opgingen. Ze waren allemaal natuurlijk erg wakker, maar de rest van de tram niet.
Ik vond het altijd wel leuk en op het laatst kenden ze mij ook en kreeg ik wel eens een sinaasappel of zoete koekjes. Ik ging een andere keer mee met die tram en bij de tramhalte stond een kleine man. Hij had een hele grote televisie bij zich, met zo’n flinke buik. Hij tilde de televisie op en de deur ging open. De trambestuurder riep: ‘Wij zijn geen Van Gend & Loos!’ En de deur ging weer dicht en de tram reed weg. De man bleef achter en wankelde vanwege het gewicht van de televisie. Hij zei volgens mij hele vervelende dingen over die trambestuurder.
In Den Haag maakte ik ook zoiets dergelijks mee. In Den Haag hebben ze controleurs die overal instappen en je kaartje controleren. Er stond een grote doos op de plek van de kinderwagens en de trambestuurder vroeg via de intercom van wie deze grote doos was. Niemand reageerde, dus stopte de tram bij een halte. Twee controleurs pakten de doos op, zetten die vervolgens bij de halte en de tram reed weg. Een kilometer verderop was de volgende halte en er kwam een hoop geschreeuw. De controleurs zeiden: ‘Dit doen ze nooit meer.’ De eigenaars van de doos renden bij de volgende halte zo snel mogelijk terug.
In tram 11 naar Scheveningen zaten altijd tieners die naar een speciale school gingen. De jongens hadden haantjesgedrag en de meisjes giechelden en schreeuwden. De trambestuurster riep op tot kalmte, maar de jongelui trokken zich daar niets van aan. Behalve één jongen die zei dat ze rustig moesten zijn, want anders kwam de trambestuurster. Die kwam naar het achterste gedeelte van de tram. Ze was flink gezet, ging op de grootste van de branieschoppers zitten en sprak de tieners vermanend toe. De jongen pufte en de trambestuurster ging nog een beetje verzitten. Vervolgens ging ze bij een andere jongen die een beetje zat te lachen, zitten. ‘Zie je wel!’ riep de eerste jongen uit. ‘Je moet niet klieren, want dan doet ze dit.’ Later in de tram heb ik nooit meer zoveel lawaai van die tieners gehoord.
Wat sommige jongelui ook in de tram doen, is hun verkering uitmaken. Er zaten een paar meisjes met hun telefoon en een paar jongens stapten in. De meisjes zaten een beetje te lachen en verstopten zich in de stoelen. Een van de meisjes zei dat ze haar vriendje zat was en hem ging dumpen. Zo gezegd, zo gedaan. Opeens stonden de jongens op en een van de jongens begon een potje te schelden, want hij was de afgewezen jongen. Dat gaf een trammelant van jewelste.
Ik zat een andere keer in de tram en er stapte een vrouw rond half twaalf bij het Rijswijkseplein in. De Geleenstraat ligt er vlak achter en dat is de straat met ramen voor vrouwen van lichte zeden. Ik kende haar wel, want ze woonde in onze buurt. Ze was keurig verzorgd met een mooi leren jasje aan. Ze kwam bij mij zitten, terwijl er nog plek zat was. Ze vroeg aan mij of ik niets wilde zeggen. Ik begreep haar in eerste instantie niet. Het bleek dat ze een raam huurde en daar zat als vrouw van lichte zeden. Ze woonde in een keurig huis met een agressieve man en niemand in de buurt wist hiervan. Ze vroeg of ik haar naar huis wilde brengen.
Ze kwam thuis aan en haar man of vriend deed de deur open en vroeg meteen hoe de verdiensten waren. Later sprak ze met mij in het koffiehuis aan het Jonckbloetplein en zei dat ze het niet volhield en dat ze voorbereidingen trof om weg te gaan en ging zorgen dat hij niet wist waar ze was. Ik liep op een dag in de wijk en ik zag haar bezig met een auto met een aanhangwagen. Die was net vol en ze gaf mij een kus en ging vertrekken naar een plaats elders in het land of naar België. Ze had een huis gehuurd en ging voor een nieuw leven. Ik heb haar toen niet meer gezien, maar soms ontmoet ik nog mensen jaren later op vreemde plaatsen. Zoals die keer bij een vrouwenbondlezing waar ik een van de vrouwen ontmoette die eerst verslaafd was en aan lagerwal was geraakt en nu penningmeester was van de groep, want ze had zich opgewerkt uit haar problemen. Er zaten wel twintig jaren tussen.
Tot slot nog één verhaal. Ik zat een keer in de tram en er gaf een jongen een meisje een klap die klonk als een klok. Ik zei daar wat van en zei dat hij niet opnieuw moest slaan. Hij zei: ‘Zal ik jou een klap geven?’ Ik zei dat ik dat niet wilde en hij op moest houden. Hij werd nogal dreigend, maar ik zei: ‘Als jij mij in het ziekenhuis slaat, dan zit jij in de cel.’ Opeens stond er een grote man, een kleerkast met tatoeages, op die zei: ‘Als je hem slaat, eikel, moet je eens zien wat er dan gebeurt.’ Het meisje wilde niet meer verder met hem en hij stapte gauw uit, want ruzie met die kleerkast durfde hij niet aan.