NSB
Ik heb de Tweede Wereldoorlog niet meegemaakt, maar wel de naklanken van die oorlog. Rondom mij had je mensen die wel de oorlog hadden meegemaakt. Toen we ergens in het westen achter een Duitser reden, zei de chauffeur dat hij de oorlog had meegemaakt. Hij wist de weg nog. Ik denk dat deze opmerkingen wel herkenbaar zijn voor mijn generatiegenoten. Ondanks dat de chauffeur zei dat hij het beter niet kon zeggen. Het zat dus behoorlijk diep. Bij ons thuis wilde mijn vader er weinig van weten. Het was voorbij en nu vooruit. Mijn moeder maakte een fout, doordat een leverancier hard met zijn laarzen tegen de deur schopte, en zei: ‘Wat zijn dat voor moffenmanieren?’ Hij bleef weken weg en kwam wel bij de buurman, die ook een pension had. Zij vroeg aan de buurman hoe dat dan kan. Hij vertelde dat de leverancier oostfrontstrijder was geweest; daarom lag die opmerking erg gevoelig.
Als kind staken we een keer per ongeluk de coniferen van een man in brand. Hij ging aardig tekeer tegen ons. De opmerking van iemand in de buurt was dodelijk: ‘Ziet hij ook een keertje hoe het is om iets in brand te steken wat niet van hem is.’ Hij hield op met tieren en bleek ook een oostfrontstrijder te zijn geweest. Zijn familie kwam niet meer bij hem. Sommige kinderen kregen zelfs de opdracht om niet meer met bepaalde kinderen te spelen. Het ging er zelfs zo fel aan toe dat de kinderen werden geslagen als zij wel speelden met kinderen uit een voormalig NSB-gezin.
Ik heb ook bedroefde verhalen gehoord. Er was een oude vrouw die niet naar een Leger des Heils samenkomst ging, omdat haar vader verkeerd was geweest. Zij schaamde zich en was bang voor opmerkingen, en dat was niet vreemd als je in een dorp woonde. Zij luisterde naar de radio en sloeg geen samenkomst over die op de radio kwam. Een andere man kwam ik jaren later (zo vlak voor zijn dood) tegen op straat. Hij was als kind kleine tromslager geweest bij de padvinderij van het Leger. Zijn ouders waren geen lid en kwamen ook niet in het Leger. Tijdens de oorlog waren ze lid van de NSB en die man moest als kleine jongen trom slaan bij de Hitlerjugend. Hij liep zeker wel één keer per week langs ons gebouw, waar vroeger de padvinderij was geweest, maar durfde niet naar binnen te gaan. Door veel met hem te praten is hij toch rustig gestorven.
Zo kan ik nog wel wat meer verhalen vertellen, maar het ligt zo gevoelig dat dit niet verstandig is, want bij sommige mensen is de pijn nog steeds niet weg. Ik blijf met mensen spreken als zij het willen, en soms komt de heling en soms komt er bevrijding. Bid voor deze mensen.