Auto (1)
Als klein jongetje had ik een fascinatie voor auto’s. Dat kwam, omdat er in mijn jeugd verschillende soorten auto’s waren. Op dit moment lijken de auto’s veel op elkaar. Door de windtunnels en ook de elektrische auto zijn ze veelal gelijk aan elkaar. Het laatste model dat echt anders was, was volgens mij het bolhoedje van Mazda. In mijn jeugd had je veel knutselaars en omdat de APK-keuring nog niet bestond dus ook veel beunhazen. Achter ons huis lag een oude boerderij, waar nu allemaal huizen staan. Daar woonde een man die Willy-jeeps repareerde en proefreed op het Soerense Zand. Die jeeps waren terreinwagens en het Soerense Zand was een zandweg. Wij mochten achterin mee tijdens zo’n proefritje. Er waren geen autogordels en de jeep was een houten bak met stugge veren. We kwamen uitgeschud weer terug en dat was de laatste keer dat wij meegingen.
Het taxibedrijf bij ons in het dorp had Amerikaanse auto’s en soms mochten wij een stukje meerijden. Ik moet zeggen dat dat geweldig was. Je zakte helemaal weg in de kussens en je kon nauwelijks uit het raam kijken, maar het was heerlijk. Ik stelde mij altijd voor dat ik zweefde. De taxi’s hadden de kleur zwart, zodat ze voor alles gebruikt konden worden (huwelijk, taxivervoer, ziekenvervoer, begrafenissen, etc.).
Mijn moeder was niet zo enthousiast over mijn liefde voor auto’s. Vroeger had je smeerputten, die netjes met tegels waren afgewerkt. Een trappetje naar beneden, de auto boven en dan kon je knutselen. Ik liep ook soms in zo’n smeerput, maar de auto daarboven lekte wel eens; eerder gezegd, regelmatig. Dus ik zag er niet uit als ik er weer uitkwam en olie gaat niet zo gemakkelijk uit je kleren. De beunhazen waren er volop: instabiele auto? Gooi een tegel of eindhout in de achterbak. Dan rijdt hij weer goed. Ik heb ook veel scheldpartijen meegemaakt, want dan kwam de auto niet verder dan de hoek of er kwam een afschuwelijke mist in de straat. In Dieren reed iemand bij ons thuis in een Ford Zephyr en het gevolg was dat de hele straat in de mist stond; daar waren de buren niet zo enthousiast over. Ik heb ook wel in auto’s gezeten waar je in de vloer de weg kon zien. Dat voelde niet echt veilig.
In Brinkgreven moest ik een keer naar het station in Deventer en daar was de gewoonte dat iemand van je collega’s je dan meenam. Ik was bijvoorbeeld al een keer achter op een motor (Honda) geweest. Die trok zo snel op dat ik op de grond op mijn gat zat en de motor was al weg. Maar goed, ik kreeg een lift met een MINI Cooper. Ik vond dat die collega een beetje vreemd reed. Hij reed uit en vlak bij het stoplicht remde hij met de handrem. Ik voelde mij toen niet zo veilig. Zijn gewone remmen waren stuk, vertelde hij. Een andere keer zat ik bij een andere collega in de auto op de snelweg. Het was een besteleend en plotseling was er geen deur naast me. Die viel eruit op de snelweg. ‘O, dat gebeurt wel vaker,’ zei de collega. We reden toen de snelweg af en reden een eindje verder er weer op. Vervolgens werd de deur opgehaald en er weer ingehangen. Hij werd vastgeschroefd met een schroevendraaier; een beetje vliegertouw en weg waren we weer.