Brownsberg
Als je in Suriname bent, kun je erg genieten van het binnenland. Dit is erg dunbevolkt en sommige Surinamers waren in onze tijd nog niet eens in het binnenland geweest. Ik ben er al een tijdje niet meer geweest, dus ik weet het nu niet. In onze tijd waren de wegen erg slecht en kon je beter achter een auto aan rijden als er veel regen was gevallen. Dan zag je precies de kuilen en kon je ze gemakkelijker omzeilen, wat vaak lukte, maar niet altijd.
Wij gingen ook een keer naar de Brownsberg, een plek waar het ecotoerisme sterk was. We hadden een oud Toyotabusje met zeer slechte remmen. Johan, onze chauffeur, was erg kundig, maar bij de afdaling van de Brownsberg dacht ik soms, gezien de remmen, aan de afgronden die ik zag. Onze reis ging via de highway richting Paranam, een weg vol gaten, en daar ging deze weg over op een weg met rood bauxiet. Het raampje stond open en in een mum van tijd waren we roodhuiden.
Onderweg kwam je van alles tegen, zoals een vrachtwagen die gebruikt werd als bus. In de bak was een deur geknipt en er liepen allerlei dieren zoals kippen rond die ergens op een markt zouden worden verkocht. We hielden een stop bij Afobaka, bij een stuwdam en het Brokopondomeer. Daar werd de elektriciteit voor het land opgewekt. Slechts 122 watt, want dat was de ideale stroom om bauxiet om te smelten tot aluminium. Van dat smelten is niets terechtgekomen. Alles werd afgevoerd naar Amerika en Nederland. Een fraai staaltje van gebruik van grondstoffen en zo weinig mogelijk kosten maken, en beloften niet nakomen. Kolonialisme op een subtiele wijze.
We gingen de berg op, waar barakken waren om te slapen en te eten. We wandelden naar een van de watervallen (de Irene-waterval). Dat was prachtig, wel glibberige paden vanwege het vocht. We kwamen beneden bij de waterval en gingen het water in ter afkoeling, en ook onder de waterval staan. Er was een Hindoestaanse man die zei dat hij een kortere terugweg voor ons had, terug door het water. Johan ging al snel achter hem aan, dus wij maar ook, want Johan was voor het eerst in Suriname. Het was prachtig door het water, maar plotseling konden we niet verder. Er rees een rotswand op, begroeid met groen. We konden alleen links de berg op, zo’n 90 graden omhoog.
Onze Maria was toen een meisje van tien jaar, die achter de Hindoestaanse man aan omhoogklom. Er zat voor ons niets anders op hetzelfde te doen. Ik moet zeggen, het was best te doen en we kwamen op de berg. Daarna moesten we nog wel een behoorlijk stuk lopen voor we op het pad waren. Ik liep iets vooruit en ging boven op de berg onder de douche van regenwater. Wij gingen al om 20.00 uur slapen en volgens mij hebben we het hele bos omgezaagd. ’s Morgens werden wij gewekt door schreeuwende kwatta-apen die op een iets lager plateau zaten, wat eerst vreemd was maar later toch wel erg mooi.