Wielrennen
Het is nu de tijd van de Tour de France en zoals je dat in je jeugd deed, deden wij dat na. We reden rondjes door de Prins Bernardstraat en de Beatrixstraat in Dieren. Dat was best wel gevaarlijk, want er was veel verkeer en er stonden veel auto’s geparkeerd. Toch is het nooit verkeerd gegaan. We reden 25 rondjes en ik werd meestal tweede, derde of vierde, want ik moest het hebben van een lange adem. Gerard Jansen deed ook altijd mee en won vaak, maar dan moesten we wel maar die 25 rondjes rijden. Hij had astma en na die 25 rondjes was hij kapot. Als we meer rondjes reden, dan haalden we hem allemaal in. Het was voor ons dus de uitdaging om met die 25 rondjes hem toch te verslaan. Toch lukte dat nooit.
Ook deden er jongens uit de eerste en tweede klas mee. Die stoven in het begin weg, maar na een rondje van tien was hun pijp leeg en moesten ze afhaken. Ze reden soms een halve ronde voor ons uit, maar volhouden zat er niet in. Toen bedachten we, laten we een Tour de France beginnen. Eerst met een rit in de straat van 25 rondjes en Gerard won weer. We hadden een chronometer geleend en vervolgens hielden we een tijdrit. Toen werd ik tweede; dat weet ik nog, ik was sneller dan Gerard, maar andere jongens ook.
Toen gingen we onze bergetappes verkennen. We hadden er twee. Bij de eerste eindigden we in het dal en bij de tweede op de top van de heuvel. We gingen naar huis en de volgende dag was de rit. Bij winst kreeg je punten. Ik stond niet helemaal vooraan, maar wel aan de top. Gerard had een gele trui. Ik had gemerkt dat ik het beste kon klimmen, maar afdalen was niets voor mij. Daar ben ik toch te angstig voor. De eerste bergrit reden we naar boven en vlak onder de top reed ik een beetje sneller. Achter mij hoorde ik het kraken, want ze hielden mij niet bij. De jongens zeiden, dat wint Kossie nooit, want hij is bang om af te dalen. Drie heuvels en ik dacht, ik ga gelijk aanvallen, dan win ik misschien wel. Ik zette meteen bij op de eerste heuvel en ik zag ze lachen, maar ze hebben me pas teruggezien bij de eindstreep. Ik daalde harder, omdat ik alleen was en eigenlijk altijd bang was om tegen een ander aan te vliegen. Ik voelde de afgunst.
Ze wilden nog een etappe rijden in ons eigen rondje, maar dan van 15 rondjes; in Parijs was het ook een korte etappe. Ze wisten ook wel dat ik dat niet kon winnen, want sprinten ligt mij niet zo. Een lange adem hebben, dat is mijn ding. Ik verloor dan ook dik. We reden de Tour nog een keer en bij de bergetappe probeerden de andere jongen mij bij te houden, maar dat konden ze niet. Door mijn tekortkomingen bij de rest ben ik nooit kampioen geworden en heb ik de kus van de rondemiss misgelopen.