SCS

23 maart 2023 0 Door W. Koskamp

Deze letters staan voor Sportclub Soeren. Dat was onze plaatselijke voetbalclub waar ik geen lid van mocht zijn. Zij voetbalden namelijk op de zondag en mijn vader vond dat niet goed. De pupillen hadden hun training op de zaterdag, maar dat hielp niet, want het bleef een zondagsclub. Ik was niet zo’n goede voetballer, maar het dorp was klein en ze hadden een elftal nodig. Ze hadden moeite om tot elf spelers te komen. Dit elftal was erg goed, want er zaten jongens bij die goed konden voetballen. Clubs uit Dieren verloren bijna altijd, ook met hun A-elftallen. Ik heb zelfs gezien dat er ploegen met 10 tot 20-0 naar huis moesten. Alleen de ploeg uit Oeken (ook zo’n klein dorp) kon behoorlijk weerstand bieden.

Ik zag het wel zitten om mee te doen, maar helaas. Mijn talent werd gebruikt in de plantsoenen, totdat we al onze ballen kwijt waren geraakt aan een mevrouw die op de hoek woonde. Zij zette een mes in de bal als ie in haar tuin kwam. Dat bekwam haar een keertje heel slecht toen een jongen een leren bal had gekregen van zijn vader. Hij schepte op dat die bal wel 32 gulden had gekost. Hier ging ook een mes in, maar de vader ging behoorlijk tekeer tegen deze mevrouw en ze moest betalen.

Toch voetbalden we daar niet graag en gingen op het voetbalveld bij Amsterda voetballen. Amsterda was een vakantieoord voor mensen die werkten bij de Amsterdamse bank. De kinderen die meekwamen, voetbalden ook mee en hadden goede ballen. Alleen die jongens voetbalden bij DWS of Ajax; hun techniek was wel beter dan die van ons. Ik was geen spits, want ik was in staat voor open doel te missen. Dan maak je je niet erg geliefd bij teamgenoten. Mijn kracht lag vooral in veel lopen en een goede conditie, dus ik werd linkshalf en was behoorlijk goed in voorzetten, wat toch regelmatig tot goals leidde. Degenen die vooraan stonden, moesten wel goed zijn. Wij hadden een jongen met astma die irritant was voor de tegenstanders. Hij kon perfect balletjes afwachten en schoot er heel veel in. Soms schopten ze zich helemaal blauw, maar dankzij mijn voorzetten kwamen er veel doelpunten.

Door mijn spel werd ik nogal hard aangepakt. Pingelen kon ik niet en in verdedigen was ik ook niet goed, maar van achteren naar voren en vervolgens naar de zijlijn was prima. Dan volgde de voorzet. Dit had gevolgen, want mijn tegenstanders haakten dan pootje of schopten me behoorlijk. Ik had heel goed geleerd om ze te ontwijken, want kapotte knieën en blauwe plekken waren niet direct mijn liefhebberijen. Ze noemden mij ‘Kossie’ of ‘panlat’ (ik was tanig en mager). Ik was geen ster, maar deed serieus mee, terwijl ik zeker geen sportheld ben. Toch was ik beter geweest als ik op voetbal had gezeten.

Deel deze pagina