Kleuterjaren (2)

10 augustus 2023 0 Door W. Koskamp

Als kind had ik een hoog knuffelgehalte en menigeen gooide mijn haar in de war, maar dat zat altijd wild, dus het maakte niet uit. Ik werd naar de kapper gestuurd en kreeg geld mee op de woensdagmiddag. Dat was een slechte middag, want de kapper had het dan erg druk met drie oudere heren. Die moesten geschoren worden, en dan ging de wereldpolitiek door de kapsalon en wat meneer Hiltermann verteld had op zondag op de radio. We durfden dan niets te zeggen, want meneer Bol, onze hoofdmeester, was een van die klanten. Hij was, ook al ging je niet naar die school, een autoriteit, dus je moest zwijgen. Na die tijd hielp de kapper altijd de dames, want dat was veel lucratiever: permanenten, wassen en watergolven. Dan pas waren wij aan de beurt. Hij kon knippen, maar hij scheerde maar wat raak en ik zag er niet uit. Wij vroegen aan hem niet zo kort, maar onze moeders hadden al gebeld. Het werd dus bebop-haar (stekeltjeshaar), want dan hoefden wij niet direct terug.

We hadden het ook niet zo op de hond van de kapper, want zijn zoon had die hond vals gemaakt. Je kon niet op het ronde grindpad voor de kapsalon rijden, want hij pakte dan je sokken. Wij zetten dus onze fietsen aan de overkant bij de groenteboer. Toch hadden wij niet zo veel last van die hond, maar de vrouwen met nylonkousen wel (je had toen nog geen panty’s). Dat heeft de kapper geld gekost en zorgde voor woedende vrouwen.

De pensiongasten gaven mij heel veel snoep en vonden mij een leuk kereltje. Mijn moeder verbood mij vaak om iets aan te nemen. Toch hielp dat niet, want de gasten stopten het gewoon in mijn broekzak, ook al zei ik nee. Er werd dus ook wel eens vermanend gesproken tegen de pensiongasten en het snoep werd ingenomen. Dat hielp weinig, want de Marsen, Nutsen en Milky Ways bleven gewoon komen. Daarna had ik logischerwijs geen zin meer in het middageten. Ik weet niet hoeveel Koetjesrepen ik heb gehad. Ik kreeg ze van de pensiongasten, van mijn oma uit Hilversum en van mevrouw Bal, en soms ook wel van anderen. Van de groenteboer kreeg ik fruit. Daar hield ik als kind niet zo van, maar hij reed met paard en wagen rond. Uiteraard wilde je naar hem toe om het paard te aaien en dan kreeg je een appel, banaan of sinaasappel.

Mevrouw Bal woonde naast de kruidenierkoetsier (Spar). Wij vonden het een beetje een vreemde vrouw, want zij stond in een broek en met dikke sigaar in de tuin te roken (een bolknak). Ze had een modieuze vriendin die veel dure modebladen las (Avenue en Elegance) en een plaatje was. Dat zagen wij als kind al, en andere mannen ook. Mevrouw Bal gaf ook snoep aan ons. Volgens de mensen waren zij en haar vriendin viespeuken. Wij wisten toen nog niets over lesbische relaties. Ik vroeg aan mijn vader of mevrouw Bal vies was en mijn vader zei toen: ‘Weet je wat vies is? Spugen op de grond.’ Einde verhaal. Mijn vader wilde zich niet bemoeien met privézaken en helaas was hij een van de weinigen in die tijd. ‘Ik loop daar toch niet in huis’; zo snoerde hij de roddel de mond. Mijn ouders werden niet betrokken in de dorpsroddels; daar had mijn vader ook helemaal geen trek in, mijn moeder wel. Wij hoorden vaak pas erg laat de verhalen, meestal achteraf.

Deel deze pagina