Jeugdverhaal: ‘Tussen waken en dromen’

5 april 2024 0 Door W. Koskamp

De vogels fluiten, wat ik leuk vind. Ik ben al over mijn slaap heen.

Snel naar beneden, de deur zachtjes open en de trap af. Mijn schoenen in de hand. De serre is nog een beetje koud en ik zie niets buiten. Alleen maar mist. Ik ga naar buiten en kom in de tuin. Ik ga maar in de rododendron zitten. Er wiebelt een tak naast me een beetje, maar ik ben niet zwaar.
Hé, wat is daar nou aan de hand? Daar loopt een man, hij huilt. Daar bij die linde, hij heeft een grote jurk aan. Hij is vast niet van hier. Een eindje verderop komen kamelen aangelopen, met mannen en een jonge vrouw. De vrouw vraagt wie die man is. Dat is haar man en hij heeft veel verdriet vanwege het sterven van zijn moeder. De vrouw doet haar sluier voor, want dat hoort zo en ze springt van de kameel. De man ziet haar en zegt dat hij op haar heeft gewacht. Dan gaan ze samen naar zijn tent en zijn ze bij elkaar.

Wat een herrie. Er loopt een man met bomen te sjouwen, waar hij planken van zaagt. Wat gek! Hij bouwt een boot en er is hier helemaal geen water. Alleen maar een sloot en die staat nu droog. Er komen mensen op hem af die roepen dat hij gek is, want er is immers geen water. De man zegt dat God heeft gezegd dat hij een boot moet bouwen en dat er een hoop ellende komt. De mensen lachen nog harder en gaan door met eten en drinken, en maken zich geen zorgen. Die man is een beetje vreemd en eigenlijk gewoon een beetje gek.
De man krijgt de boot af en maakt een opening met een loopplank, maar er is geen stuur en er zijn geen zeilen. De boot is net zo’n vreemd als de man. Hij opent de deur en er komen allemaal dieren twee aan twee aangelopen die naar binnen gaan. De man wordt geholpen door zijn zonen, schoondochters en vrouw. Ze gooien voer naar binnen. Het lijkt wel of ze net zo gek zijn als hij.
De man noemt de boot een ark en legt er een laagje teer op. Hij gaat naar binnen. De deur wordt gesloten zonder dat hij dat hoeft te doen. Volgens hem doet God dat.
Dan gaat het regenen en ik onder mijn rododendron voel de kou. Het blijft regenen. Het houdt maar niet op, alles loopt onder en de mensen vragen of zij in de boot mogen, maar de deur blijft op slot. Ze zijn te laat.
Ik ga naar binnen.

De rododendron is een grote struik naast ons huis. Ik kan er erg goed in dromen en zie weer iets geks. Er lopen drie mannen langs die naar een oude man toe gaan. Die man nodigt ze uit om te komen eten. Dan begint een van die drie mannen te praten. Hij zegt dat die oude man binnenkort vader wordt, maar dat is gek, want hij is zelf eigenlijk al opa.
De vrouw van de oude man staat buiten de tent en moet lachen. Dat kan toch niet, want zij is ook al oud. Een jonge vrouw kan nog wel een kind baren. De mannen gaan weg, maar negen maanden later ligt er een kind in de armen van de vrouw.
Wat gek dat als je droomt de tijd helemaal niet belangrijk is. Het ging namelijk om dat kind dat geboren ging worden en ik was daarbij.

Het zit lekker in de struik. Er is een stevige tak die net een stoel is, dus ik zit daar lekker op. Plotseling zie ik een groot licht en zie een trap die vanaf de grond naar boven gaat en in de hemel verdwijnt. En wat gek, daar ligt een man op de grond te slapen. Hij heeft een steen als kussen.
Wat een dwaas. Het lijkt alsof hij gevlucht is. Zijn moeder zegt dat hij weg moet gaan om een vrouw te zoeken die bij hem past, want de vrouwen in zijn buurt passen niet bij hem.
Er loopt ook een man boos op en neer die zegt dat hij die man wel zal krijgen en zal doden, omdat hij door hem is bedrogen. Daarom ligt die man daar op een stenen kussen die denkt hoe hij nu verder moet.
Hij valt in slaap en ziet ook de ladder. Hij ziet engelen op en neer lopen en een man die zegt dat het wel in orde komt.
Je krijgt een vrouw en heel veel kinderen. Het komt goed.
De man wordt wakker en pakt de steen, en zet die steen overeind. Die plaats heette Luz, maar hij veranderde deze naam in ‘huis van God’, en net als bij een kerktoren die naar boven wijst, wijst deze steen ook naar boven.
Dan gaat hij verder. Ik sta op en ga naar binnen.

Het is weer morgen. De zon schijnt in mijn ogen. Ik kan niet meer slapen en ga weer in de rododendron zitten. De vogeltjes fluiten.
Ik zie drie vrouwen lopen, twee jonge vrouwen en een oudere vrouw.
Ga maar terug naar huis. Je zoekt een man, maar ik heb geen mannen meer in mijn gezin.
Een van de vrouwen gaat terug, en huilt en neemt afscheid, maar ze gaat terug waar ze vandaan komt.
De andere zegt: ‘Uw God is mijn God’, en ze gaat mee met de oudere vrouw.
Ik zie een plaatsnaambordje met Bethlehem erop. De vrouwen zoeken een huisje aan de rand van het dorp en maken het schoon, maar ze hebben heel weinig bij zich. De jonge vrouw gaat naar het land waar er graan geoogst wordt. Ze pakt de granen op die blijven liggen.
Een man ziet dat en praat met zijn maaiers. Plotseling valt er meer graan op de grond. De vrouw gaat naar huis en kan veel brood bakken.
De oudere vrouw kleedt de jonge vrouw heel mooi aan, wat de man van het land ziet. Hij kijkt haar aan en een korte tijd later zie ik een groot feest. Ze gaan trouwen.
Dan ga ik weer naar binnen, maar ga direct weer naar buiten.

Ik zie namelijk een jonge vrouw naar een gebouw lopen, ze huilt en is aan het bidden. Dan komt er een oude man naar haar toe. Hij legt zijn hand op haar en zegt iets. Ik kan het niet verstaan, maar ze gaat blij naar huis. Ik zie dat ze heel blij is en dan heeft ze een baby in haar armen. Ze kust het jongetje.
Dan zie ik in de lucht het getal zeven staan. De vrouw heeft haar zoontje bij haar en neemt hem mee naar de oude man. Die is erg blij met de jongen en geeft hem een slaapplek. Zijn moeder maakt een mooie jas voor hem, net zo’n jas als van de oude man. Hij mag later in het gebouw alles doen wat die oude man ook doet.
Midden in de nacht stapt de jongen weg bij een grote kist met handvaten. De oude man schudt zijn hoofd en de jongen gaat weer slapen. Opnieuw staat hij op en gaat weer naar de oude man en weer schudt die weer nee. Een poosje later gaat hij weer naar de oude man die nu rechtop gaat zitten. Hij zegt: ‘Dat is God.’
De jongen gaat terug en hoort de stem van God. Hij luistert en staat dan op. Hij is de jongen die God heeft uitgekozen.
Ik ga naar huis en voel me gelukkig, want God roept mij ook.

Deel deze pagina